Noorse kerkkunst uit de middeleeuwen

Middeleeuwse kerkkunst is in Noorwegen relatief veel bewaard gebleven. Terwijl in Nederland en de ons omringende landen de interieurs van middeleeuwse kerken zo goed als verdwenen zijn, prijken in Noorse kerken en musea nog schitterende altaarstukken, crucifixen, Mariabeelden, reliekschrijnen, liturgisch vaatwerk en andere objecten die bij de misviering werden gebruikt.

Een gedeelde cultuur

De twaalfde en dertiende eeuw was in Europa een bloeiperiode voor de Kerk. In de kerkelijke organisatie, leer en liturgie kwam meer eenheid. Overal werd dezelfde Latijnse mis gelezen, werden dezelfde liederen gezongen en was het liturgisch jaar op dezelfde wijze opgebouwd. En aangezien de taal- en beeldcultuur van de Kerk de pijlers waren onder het culturele leven in die tijd, kreeg dat door heel Europa overeenkomstige trekken. Alleen in de verering van bepaalde heiligen waren streekeigen elementen herkenbaar.

Ook religieuze kunst en gebouwen vertoonden in West-Europa grote overeenkomsten. De kerkelijke kunst uit artistieke centra in Frankrijk en Italië vond overal navolging. Via de bestaande handelsroutes brachten niet alleen kooplieden maar ook pelgrims, geestelijken en ambachtslieden nieuwe ideeën en technieken mee. Beeldtaal en modellen werden zo door heel West-Europa verspreid.

Hove_Church_03, Armin Kübelbeck, cc by-sa 3.0

Kerk in Hove aan het Sognefjord. (Foto Armin Kübelbeck, cc by-sa 3.0)

Vanaf de vroege elfde eeuw werden in Europa kerken gebouwd in romaanse stijl met massieve muren en ronde bogen. Vanaf de late twaalfde eeuw verspreidde zich vanuit Parijs en omstreken de gotische architectuur en verrezen in alle uithoeken van Europa kerken die de hoogte ingingen, met spitsbogen en vensters met fijngevormde traceringen. Wat voor de buitenkant gold, gold niet minder voor de kerkinterieurs. Ook daar vond eenzelfde vorm- en beeldtaal ingang. Muren en gewelven van de gebouwen waren veelal kleurrijk beschilderd met afbeeldingen van Christus, Maria, heiligen en engelen.

Noorwegen, in het bijzonder de havenstad Bergen, had nauwe handelscontacten met landen rond de Noordzee. Noorse ambachtslieden werden sterk beïnvloed door ambachtslieden uit Engeland en Frankrijk. Bergen, Oslo en bisschopsstad Trondheim golden als de economische en kunstzinnige centra van Noorwegen in die tijd. Veel interieurstukken voor kerken werden daar vervaardigd. Sommige ambachtslieden hadden zulke duidelijke eigen stijlkenmerken dat zij later met een eigen naam werden aangeduid. Zo werd de Meester van Ulvik, die naar men vermoedt in Bergen woonde en werkte, genoemd naar het altaarfrontaal voor de staafkerk in Ulvik dat hij in het midden van de dertiende eeuw vervaardigde.

2. Detail Altaarfrontaal Trondheim Noordwegen, ca. 1300. Nidaros Catedral Trondheim

Altaarfrontaal met de legende van de heilige Olav, circa 1300, afkomstig uit de Nidaroskathedraal in Trondheim. Het paneel toont vier scènes uit het leven van Olav Haraldsson (ca. 995-1030), koning van Noorwegen. Linksonder: de koning te paard op weg naar de strijd, linksboven: droom van de koning in de nacht voorafgaand aan de veldslag bij Stiklestad, rechtsonder: dood van de koning in de veldslag, rechtsboven: waarschijnlijk de verplaatsing van het lichaam ruim een jaar na zijn dood en zijn herbegrafenis in de kathedraal van Nidaros. (Collectie Museet Erkebispegården, Trondheim)

Op en rond het altaar

Het altaar, de heiligste plek in de kerk, was een blikvanger van de eerste orde. Het stond meestal los in de kerk en bestond uit een gemetselde sokkel waar een dekplaat op lag. De sokkel van het altaar was aan de voorkant bekleed met een antependium (een met doek overtrokken raamwerk) of met een frontaal in de vorm van een paneel met schilderingen of reliëfs. Beschilderde altaarfrontalen gelden als de vroegste voorbeelden van de West-Europese paneelschilderkunst maar zijn uit de bloeiperiode van het kerkelijk leven (1100-1350) nauwelijks overgeleverd. In heel West-Europa zijn er iets meer dan honderd bewaard gebleven en bijna een derde daarvan bevindt zich in Noorwegen. Alleen al uit de periode tussen ongeveer 1250 en 1350 telt Noorwegen 31 beschilderde altaarfrontalen. Daaronder de altaarfrontalen uit de kerken in Heddal, Skaun en Ulvik en het frontaal uit de Nidaroskathedraal in Trondheim dat in vier scènes de legende van de heilige Olav verbeeldt. De opbouw en beeldtaal van het Ulvik-frontaal vertonen veel verwantschap met het werk van een miniaturist die rond het midden van de dertiende eeuw in Salisbury werkzaam was.

In de loop van de dertiende eeuw begon het geschilde altaarfrontaal zijn theologische en liturgische betekenis te verliezen. Ervoor in de plaats kwam het altaarstuk of de retabel, dat op de altaartafel werd geplaatst.

Elk altaar was gewijd aan een heilige, die veelal in een houten beeld was vereeuwigd dat op de altaartafel werd geplaatst. Een zittende Maria met kind was een geliefde voorstelling. In heel Scandinavië zijn ongeveer tweehonderd beelden met die voorstelling bewaard, een aanzienlijk deel daarvan in Noorwegen.

Zittende Maria en kind uit Kyrkjebo (Noorwegen) detail, 1200-1300. Bergen, Universiteitsmuseum

Zittende Maria met kind uit de kerk van Kyrkjebø (Sogn og Fjordane), midden dertiende eeuw. (Collectie Universitetsmuseet i Bergen)

Vanaf de twaalfde eeuw werden heiligenbeelden op het altaar in een tabernakelschrijn gezet, waarin het beeld met beweegbare deuren deels of helemaal aan het zicht kon worden onttrokken. De deuren zijn versierd met schilderingen of houtsnijwerk. Ze stonden tijdens de kerkdienst meer of minder open naar gelang het moment in de liturgische kalender. Van de tabernakelschrijnen in Noorwegen zijn alleen onderdelen bewaard gebleven, zoals het luik van een tabernakelschrijn uit de kerk van Fåberg met de beeltenis van Petrus, de Mariabeelden met baldakijnen uit Hove – een van de kostbaarste dertiende-eeuwse sculpturen in Noorwegen – en uit Dal, beide met overduidelijk Engelse kenmerken, en het Olavbeeld uit de kerk in Røldal, dat zich nu in Universitetsmuseet i Bergen bevindt.

Vleugel van een tabernakel, ca. 1250. Oslo, National Museum of Cultural History

Vleugel van een tabernakel met een afbeelding van Petrus als poortwachter, afkomstig uit de kerk van Fåberg, circa 1250. (Collectie Kulturhistorisk Museum Oslo)

Sommige Noorse schrijnen waren bekroond met een miniatuurmodel van een kerk. Daarvan bleven vijf exemplaren uit de dertiende eeuw zo goed als intact bewaard. Die in Hedalen is nog in de kerk zelf te vinden. In de staafkerk van Reinli zijn de vier deuren van de Mariaschrijn nog aanwezig; de miniatuurkerk die de schrijn bekroonde, verdween er – net als de schrijn overigens – na de reformatie en bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Kulturhistorisk Museum in Oslo.

Een overhuiving zorgde voor een ‘hemel’ boven het altaar. Een ciborium rustte op zuilen, een baldakijn was een afzonderlijk dak. Er zijn er in Noorwegen heel wat bewaard gebleven, vooral uit de houten staafkerken. Het enige ciborium dat nog in een Noorse kerk zelf te zien is, bevindt zich in de staafkerk van Hopperstad aan de Sognefjord.

Stave_church_Hopperstad, foto Micha L. Rieser

Ciborium met schilderingen in de staafkerk van Hopperstad. (Foto Micha L. Rieser)

Crucifixen

Hoog boven het altaar bevonden zich in de triomfboog tussen schip en koor grote beelden van de gekruisigde Christus, ‘triomfkruisen’ genoemd. Andere grote kruisbeelden stonden achter het altaar. Kleinere crucifixen waren er om meegedragen te worden tijdens processies of stonden op het altaar. Een van de oudste beschilderde houten sculpturen dat in Noorwegen bewaard bleef, is het corpus van een gekruisigde Christusfiguur uit het staafkerkje van Grinaker (afgebroken in 1867). Het beeld dateert uit de eerste helft of het midden van de twaalfde eeuw. Christus is afgebeeld als een koning en kijkt ons recht van voren aan. Die positie in combinatie met de lendendoek die aan de voorzijde in een driehoek omlaag hangt, komt overeen met meer vroegromaanse kruisbeelden uit Noorwegen (waaronder beelden uit Leikanger en Hauge, nu te zien in het Sogn Folkemuseum, en uit de kerk van Vinje). Vergelijkbare crucifixen zijn ook bekend uit Denemarken.

Oldsak-Armløs-Kristus-II, Grinaker, foto Erik Irgens Johnsen, fra Unimus, cc by-sa 4.0

Christus als gekruisigde koning, corpus behorend bij een crucifix uit de staafkerk van Grinaker, eerste helft of midden twaalfde eeuw. (Collectie Kulturhistorisk Museum Oslo, foto Erik Irgens Johnsen)

Reliekschrijnen

Resten van de heilige aan wie het altaar was gewijd werden soms bewaard in een rijk versierde reliekschrijn die in de sokkel van het altaar werd ingemetseld. Nadat tijdens de reformatie de verering van relieken werd afgeschaft, zijn veel van deze schrijnen verdwenen. In Noorwegen bleven er dertien geheel of voor een deel bewaard. Een ervan is de schrijn uit de Sint-Thomaskerk, een staafkerk aan de bergpas Filefjell op het traject van de Kongeveien, de belangrijke verbindingsweg dwars door Noorwegen. Het eikenhouten kistje is bekleed met verguld koperen plaatjes en decoraties van bruin email. Het heeft de vorm van een huis of een kerk en aan de uiteinden van het dak steken twee drakenkoppen uit. Deze schrijn zou gemaakt kunnen zijn naar het voorbeeld van de grote reliekschrijn van de heilige Olav in de Nidaroskathedraal in Trondheim, die zelf verdwenen is, maar waarvan beschrijvingen bewaard zijn gebleven. De kerk in Filefjell werd eind twaalfde eeuw gebouwd en raakte tijdens de pestepidemie in 1348-1350 buiten gebruik. In die staat bleef hij zo’n drie eeuwen, daarna werd hij weer voor de eredienst gebruikt. Na de sloop van de kerk in 1808 ging de schrijn naar het museum in Bergen.

Reliekschrijn uit Filefjell, Bergen, ca. 1230-1250. Bergen, Universiteitsmuseum

Reliekschrijn uit Filefjell, circa 1230-1250. (Collectie Universitetsmuseet i Bergen)

Misviering

De kleding die de priesters tijdens de misviering droegen, werd vanuit Rome voorgeschreven en vertoonde daardoor, net als de objecten in de kerkinterieurs, overal grote overeenkomsten. Over het onderkleed droegen de geestelijken een opperkleed zonder mouwen (kazuifel) en soms nog een wijde mantel (koorkap) die tot de voeten reikte. De kostbare zijden stoffen voor deze gewaden kwamen aanvankelijk veelal uit het Nabije Oosten, later ook uit Zuid-Europa. In de staafkerk van Røldal, aan de zuidzijde van de Hardangervidda, droeg de priester een kazuifel die vermoedelijk in Spanje was geweven (in de dertiende eeuw). De bloeiende handel in stoffen die vaak dezelfde oosterse patronen hadden, zorgde ervoor dat de motieven overal in de christelijke wereld ingang vonden.

Ook de waterkannen en schalen (aquamaniles) die bij de communie werden gebruikt voor het handenwassen van de priester hadden in heel Europa gelijke vormen en gedaantes. Vaak hadden ze de vorm van een dier dat kracht en gezag symboliseert, een leeuw bijvoorbeeld. Door een tuitje in de kop kon het water worden uitgegoten. Het overgrote deel van de aquamaniles is gemaakt van legeringen als brons of messing. De kannen in koperlegering uit Molde (eenhoorn) en Strinda (griffioen) zijn vermoedelijk vervaardigd in Noord-Duitsland, een volgende aanwijzing voor de levendige uitwisseling binnen Europa van religieuze kunst.

Aquamanile uit Strinda (Noorwegen), 1100-1200. Bergen, Universiteitsmuseum

Aquamanile in de vorm van een griffioen, koperlegering, afkomstig uit de kerk in Strinda, begin veertiende eeuw. (Collectie Universitetsmuseet i Bergen)

Kijkje in onze middeleeuwse kerken

Dat de middeleeuwse kerkkunst in Noorwegen al die eeuwen heeft overleefd is de fortuinlijke uitkomst van meerdere ontwikkelingen. Elders verdwenen ze niet alleen als gevolg van branden, oorlogen, natuurrampen of verkoop, maar ook door veranderingen in het kerkelijke en culturele leven. Zo leidden veranderingen in de liturgie tot het schrappen van onderdelen van kerkelijke interieurs en werden veel onderdelen tijdens de katholieke contrareformatie vervangen door objecten uit de barokkunst. In Nederland bleef uit de twaalfde en eerste helft van de dertiende eeuw bijvoorbeeld geen enkel altaarfrontaal bewaard.

Maar in Noorwegen bleef veel bij het oude. Als gevolg van een economische crisis in de veertiende eeuw was er geen geld om kerkinterieurs te vernieuwen. De pestepidemie van 1348 trof Noorwegen hard en na de inlijving bij Denemarken in 1380 verarmde het land in rap tempo, onder meer als gevolg van de hoge belastingdruk. Terwijl een eeuw later in delen van Europa de laatgotiek tot bloei kwam, getuigde er in de afgelegen Noorse dorpskerken weinig of niets van deze nieuwe stroming in de religieuze kunst.
In Noorwegen ontbrak in de zestiende eeuw bovendien een beeldenstorm, die in andere landen sporen van het middeleeuwse kerkleven uitwiste. De reformatie voltrok zich in Noorwegen sowieso veel gematigder dan in het midden van West-Europa. Noorwegen werd overwegend luthers en juist de lutheranen hielden vast aan tal van religieuze objecten uit de middeleeuwen. In de kerk van Skaun bijvoorbeeld, waar al zo’n vijfhonderd jaar de lutherse eredienst wordt gehouden, is nog altijd het dertiende-eeuwse altaarfrontaal met een afbeelding van Maria en kind aanwezig.

Altertavlen_i_Skaun_kirke, openbaar eigendom

Altaartafel in de kerk in Skaun met dertiende-eeuws frontaal.

Veilig

Begin negentiende eeuw ontstond in Noorwegen, in Bergen in het bijzonder, voor het eerst sinds de reformatie weer interesse voor de kerkelijke kunst uit de middeleeuwen. Men ging de kerken langs en verzamelde de restanten. In 1837 had het museum in Bergen de eerste negen altaarfrontalen veiliggesteld. Er volgde steeds meer onderzoek naar deze uniek groep vroege paneelschilderingen. Ook talloze andere middeleeuwse kunstobjecten werden in museale collecties opgenomen. Andere bleven in situ in dorpskerken bewaard. Ze geven een fascinerend beeld van een Europese cultuur die in Nederland compleet is uitgewist.

In de tentoonstelling North & South, die van 25 oktober 2019 tot en met 26 januari 2020 in Museum Catharijneconvent in Utrecht te zien was, werden Europese topstukken uit de middeleeuwse kerkkunst tussen 1100 en 1350 herenigd. Dit verhaal is ontleend aan de handleiding bij de tentoonstelling en het boek dat bij de tentoonstelling verscheen: Maartje de Jong, Justin Kroesen, Micha Leeflang en Marc Sureda i Jubany (red.), North & South; middeleeuwse kunst uit Noorwegen en Catalonië, 1100-1350, Utrecht/Vic/Zwolle 2019.

Museum Catharijneconvent heeft meerdere filmpjes bij hun tentoonstelling North & South op zijn vimeokanaal gezet. Je kunt er een korte indruk krijgen van de tentoonstelling en de introductiefilm terugkijken die tijdens de tentoonstelling op zaal te zien was. Interessant voor liefhebbers van Noors erfgoed is voorts de verdiepingsfilm bij het Olav-frontaal uit Trondheim.
Het Universiteitsmuseum in Bergen (Universitetsmuseet i Bergen) heeft een grote verzameling kerkkunst uit de middeleeuwen. De collectie is online te bekijken (trefwoorden in het Noors).

Een Nederlandse toevluchtshaven voor de Noorse aartsbisschop

Het was een grote vloot die in de zomer van 1536 op de rede van Veere voor anker lag. Op de kades van de Zeeuwse stad was het een en al bedrijvigheid. Bemanningsleden werden gemonsterd en voorraden eten, drinken en munitie aan boord gebracht. De schepen werden in gereedheid gebracht om uit te varen naar het Noorden. Maar toen wijzigden plotseling de plannen. Twee schepen werden afgezonderd en gesommeerd naar Noorwegen te varen om daar de Noorse aartsbisschop in veiligheid te brengen.

Strijd tussen de Deense koning en de Noorse aartsbisschop

Wat was er aan de hand? In 1523 was de Unie van Kalmar, waarin Denemarken, Noorwegen en Zweden sinds 1397 verenigd waren, uiteengevallen. Zweden was een onafhankelijke staat geworden en Denemarken en Noorwegen waren als één koninkrijk verdergegaan. De koning van Denemarken, Christiaan II, was al eerder in het nauw geraakt en vluchtte naar de Nederlanden. De Deense troon werd met succes opgeëist door Frederik, hertog van Holstein, die veel sympathie koesterde voor de theologische opvattingen van Luther. Het lukte hem al snel om vrijwel alle edellieden in het zuiden van Noorwegen aan zijn zijde te krijgen. Daarop begon hij in Noorwegen met het onteigenen van bezittingen van de katholieke kerk en plaatste hij loyale Denen op strategische posities.

Aan het hoofd van de katholieke kerk in Noorwegen stond aartsbisschop Olav Engelbrektsson. Hij was tevens voorzitter van de Riksråd (Rijksraad), die samen met de koning het Noorse rijk bestuurde. Engelbrektsson zag de positie van de katholieke kerk en de autonomie van Noorwegen bedreigd door de machtsaspiraties van de protestantse Deense koning. Hij voorzag zich van soldaten en oorlogsschepen, liet een fort (Steinvikholm) bouwen in de Trondheimfjord en zocht steun bij de naar de Nederlanden gevluchte Christiaan II, die zich op zijn beurt had gewend tot de Habsburgse keizer Karel V. Het mocht niet baten. De Deense troepen bereikten in 1532 Trondheim, waar ze het aartsbisschoppelijk paleis platbrandden. Daarna restte de Noorse aartsbisschop weinig meer dan trouw te zweren aan de Deense koning Frederik I.

steinvikholmen, foto Frode Inge Helland, cc by 3.0

Steinvikholm, de versterking voor de kust bij Trondheim die Olav Engelbrektsson liet bouwen. (Foto Frode Inge Helland, CC BY 3.0)

Na de dood van Frederik in 1533 ontstond onenigheid over zijn opvolging. In Denemarken brak een burgeroorlog uit. Frederiks zoon, die eveneens luthers was, wierp zich op als koning Christiaan III. Een belangrijk deel van de Noorse Riksråd en zelfs verscheidene Noorse bisschoppen stelden zich aan de zijde van de nieuwe Deense vorst. Tot groot ongenoegen van Engelbrektsson, die zijn hoop nu richtte op Frederik van de Palts, die door Karel V naar voren was geschoven als gegadigde voor de Deense troon. Inmiddels kalfde de steun voor Engelbrektsson onder de Noorse adel af, vooral nadat hij een edelman zonder deugdelijk proces op de brandstapel had laten brengen. In de laatste dagen van 1535 waren de vertegenwoordiger van de Deense koning in Noorwegen, Vincens Lunge, twee Deense commandanten en de Noorse bisschoppen in Trondheim gearriveerd voor een ontmoeting met Engelbrektsson. Deze had het vuurtje onder zijn aanhangers flink opgestookt en dat bleef niet zonder resultaat. Op 3 januari vermoordden zij Lunge, de belangrijkste Deense bestuurder in Noorwegen. Ook de twee Deense commandanten waren niet veilig. Zij werden in opdracht van Engelbrektsson gearresteerd, evenals de Deensgezinde bisschop van Oslo. Een poging van Engelbrektsson om een aantal strategische forten te bezetten en zijn staatsgreep zo af te maken, mislukte.

Christian_III_of_Denmark

Portret van koning Christiaan III van Denemarken.

Engelbrektsson bood daarop aan de nieuwe Deense vorst te erkennen. Natuurlijk hoopte hij zo het vege lijf te redden, maar vermoedelijk wist hij ook dat op dat moment in de Nederlanden een vloot werd uitgerust om Kopenhagen te veroveren en zo de weg vrij te maken voor Frederik van de Palts als koning van Denemarken en Noorwegen. Dit was de vloot die in de zomer van 1536 bij Veere in gereedheid werd gebracht. Maar nog voordat de schepen hun ankers hadden gelicht, viel Kopenhagen en werd Christiaan III de onbetwiste heerser over Denemarken. Hij voerde meteen het lutherse geloof in en beschouwde Noorwegen niet langer als een zelfstandig koninkrijk, maar als een provincie van het koninkrijk Denemarken.

West-Friese schepen naar Trondheim

Onder de protestantse koning was de positie van de Noorse aartsbisschop onhoudbaar. Engelbrektsson zond twee vertrouwelingen naar de Nederlanden om Maria van Hongarije, de zuster van Karel V en landvoogdes over de Nederlanden, te vragen hem te ontzetten. Zij beval om twee schepen uit de vloot bij Veere, die bedoeld was geweest om Kopenhagen te bevrijden, in gereedheid te brengen. De schippers Clais Jacobszoon Blauhulck en Pieter Symonszoon Maeckschoon, beiden afkomstig uit Enkhuizen, werden aangewezen om de reis te maken. Met de winter op komst was dit een veel gevaarlijkere reis dan de tocht naar Denemarken die hun in het vooruitzicht was gesteld. Na enig onderhandelen over het bedrag dat ze zouden ontvangen, vertrokken de schepen dan toch richting Trondheim. De Blauhulck en de Christoffel van Enkhuizen – vermoedelijk twee driemasters – hadden elk 83 man aan boord. Een kleiner schip, de Boeier van Enkhuizen, met 6 man voegde zich bij hen. Dit schip zou vooropgaan om de gevaarlijke Noorse kustwateren te verkennen. De Noorse edelman Christopher Trondsson – een van de twee vertrouwelingen die Engelbrektsson naar de Nederlanden had gezonden – voerde het bevel over de kleine vloot.

driemaster voor anker bij een stad, gravure, prent Frans Huys, 1561-1565, coll. Rijksmuseum, RP-P-1889-A-14427_1

Driemaster voor anker bij een stad. Gravure, ca. 1561-1565. (Collectie Rijksmuseum)

Engelbrektsson had zich verschanst in zijn fort Steinvikholm. Daar kwamen de schepen begin november 1536 aan. Omdat een groot deel van de reis over open zee ging en deze in de winter te gevaarlijk was om over te steken, was een terugkeer op dat moment niet meer mogelijk. Er zou tot het voorjaar gewacht moeten worden. Engelbrektsson had de grootste moeite om de bemanning al die maanden uit te betalen en van voedsel te voorzien. Mogelijk was het lange oponthoud de reden voor een muiterij die eind 1536 uitbrak. Deze werd neergeslagen en de aanstichters werden gestraft. Op 1 april 1537 – Paaszondag – vertrokken de drie schepen eindelijk uit de haven van Trondheim. Aan boord Olav Engelbrektsson, in gezelschap van de aartsbisschoppelijke archieven en de kerkschatten die hij uit de Nidarosdomkerk in Trondheim en andere kerken had laten ophalen. Daaronder bevonden zich gouden en zilveren kelken en borden, dure liturgische kleding en twee kronen. Ook bracht hij belangrijke relieken in veiligheid: de bijl, drinkbeker en kam van Sint Olav, de tot het christendom bekeerde en in 1164 heilig verklaarde Vikingkoning Olav II. De schrijnen met de stoffelijke resten van Sint Olav bleven achter. Misschien was de aartsbisschop ervan overtuigd dat hij zou terugkeren?

trondheims domkerk, ca. 1850, houtsnede, gemeentearchief trondheim

Nidarosdomkerk van Trondheim omstreeks 1850. Houtsnede. (Collectie Gemeentearchief Trondheim, CC BY 2.0)

Toevlucht in Lier

De schepen kwamen begin mei 1537 in Enkhuizen aan. De kerkschatten en andere goederen werden naar Deventer gebracht. Engelbrektsson zou er zijn schulden mee hebben willen aflossen bij kooplieden aldaar. Zelf vertrok de verdreven aartsbisschop naar Lier, in de Zuidelijke Nederlanden, waar ook Christiaan II zijn toevlucht had gezocht. Het lijkt erop dat Engelbrektsson daar voorbereidingen trof voor een terugkeer naar Trondheim. Zover kwam het echter niet. Olav Engelbrektsson overleed op 6 februari 1538. Hij werd begraven onder het hoogkoor van de Sint-Gummaruskerk in Lier. De Noorse kerkschatten kwamen in handen van Frederik van de Palts, die ze zeer waarschijnlijk liet omsmelten om met het edelmetaal zijn troepen te financieren. De aartsbisschoppelijke archieven zijn wel gered. Ze werden begin negentiende eeuw teruggevonden in München en overgebracht naar bewaarplaatsen in Noorwegen, Denemarken en Zweden. Ze vormen nu de belangrijkste bronnen voor de middeleeuwse geschiedenis van Noorwegen.

Een held

Vijfhonderd jaar na zijn vlucht werd ook Engelbrektsson zelf gered van de vergetelheid. Al in 1814 had Noorwegen zich losgemaakt van Denemarken en toen in 1905 een einde kwam aan de unie met Zweden, werd Noorwegen een autonome staat. Zo’n jonge natie had helden nodig om het identiteitsbesef te schragen. En dus werd de herinnering aan de middeleeuwse aartsbisschop afgestoft. Was het immers niet Engelbrektsson geweest die de zelfstandigheid van Noorwegen tot op het laatst had verdedigd? Terwijl iedereen om hem heen zich al achter de Deense koning had geschaard, had Engelbrektsson fier standgehouden.

Interior_of_the_church_of_Saint_Gummarus,_Lier,_Belgium, foto Eddy Van 3000, cc by 2.0

Interieur van de Sint-Gummaruskerk in Lier. (Foto Eddy van 3000, CC BY 2.0)

Tijdens een officieel bezoek aan België in 2003 onthulde de Noorse koningin Sonja in de Sint-Gummaruskerk in Lier een gedenkplaat voor de laatste Noorse aartsbisschop. Ook werd een opera aan hem gewijd. Om het jaar wordt dit muziekstuk op lange zomeravonden uitgevoerd bij fort Steinvikholm. Terwijl het koor Karel V aanroept en om hulp vraagt, vertrekt Engelbrektsson dan in de slotscène naar de Nederlanden.

Bronnen:
Louis Sicking, New light on the flight of the archbishop Olav Engelbrektsson: a watershed in Norwegian history, in: Louis Sicking e.a. (red.), Dutch light in the ‘Norwegian night’; maritime relations and migration across the North Sea in early modern times, Hilversum 2004, 13-41.
P.C.M., Procedure over goederen van den aartsbisschop van Drontheim, in: Overijsselsche almanak voor oudheid en letteren 1850, 15 (Deventer 1849), 1-29.
Noors nationale schat verdween naar Deventer, op website Universiteit Leiden.