Ook in Nederland verschenen ze in de huiskamers. Noorse meubels stonden in het midden van de twintigste eeuw in binnen- en buitenland hoog aangeschreven. In die jaren rolden er van de tekentafels en werkbanken in Noorwegen designproducten van hoge kwaliteit met een nieuwe vormgeving. Wie zijn de belangrijkste meubelontwerpers uit die tijd, hoe onderscheiden hun meubels zich en waarom hoorden we nauwelijks nog van hen?
Na de Tweede Wereldoorlog lieten Noorse ontwerpers, net als Deense en Zweedse, de rationele, ordelijke ontwerpen uit het functionalisme, dat vóór de oorlog hoogtij had gevierd, achter zich. In plaats daarvan introduceerden zij organische vormen met golvende lijnen. Voorboden ervan waren al in de vroege twintigste eeuw zichtbaar in de art nouveau. Elegantie, schoonheid en ambachtelijkheid keerden als waarden terug, al verdween het belang van praktische functionaliteit niet.
Fredrik Kayser
De Noorse ontwerper die de organische vormentaal in het meubeldesign tot grote hoogte stuwde, was Fredrik Kayser (1924-1968). De door hem ontworpen stoel Kryss (1955) en schommelstoel 599 (1958) kenmerken zich door hun esthetisch lijnenspel en behoren tot de top van wat Noorwegen midden twintigste eeuw te bieden had.
Van timmermansknecht tot meubeldesigner
Maar het was niet Kayser die het pionierswerk verrichtte. Dat deed de timmermansknecht Alf Sture (1915-2000). Sture kwam in 1940 in dienst bij ontwerpbureau Hiort & Østlyngen en ontwierp nog in datzelfde jaar model 1036. Deze stoel markeert de overgang van het harde functionalisme naar meer organische vormen. Sture liet in het ontwerp alle onnodige details achterwege, zodat alleen de functionele delen het ontwerp uitmaakten. Maar de lijnen zijn niet hard en strak, eerder zacht en organisch. De zitvorm was gebaseerd op studies van de menselijke anatomie. Model 1036 werd een voorbeeld voor veel andere Noorse stoelen.
Comfort
Comfort had in het vooroorlogse functionalisme weinig aandacht gekregen. De ‘organische’ meubelen die nu werden ontworpen, boden mogelijkheden om te worden afgestemd op het menselijk lichaam. Dergelijke meubels werden populair toen televisietoestellen zich een weg baanden naar de huiskamers. Mensen wilden ’s avonds ontspannen televisiekijken en het zitmeubilair werd daarop aangepast. Een goed voorbeeld van zo’n stoel is Siesta (1965) van Ingmar Relling (1920-2002): eenvoudig, harmonieus, klassiek, zonder onnodige details en bovenal… comfortabel. Siesta werd een groot commercieel succes. Meubelfabriek LK Hjelle produceert de stoel nog en Relling verwierf er internationale bekendheid mee.
Ook in de jaren zeventig en tachtig onderscheidden Noorse meubelontwerpers zich met ergonomische ontwerpen. Jens Ekornes ontwierp Stressless (1971) en Terje Ekstrøm tekende voor Ekstrem (1972), een stoel die pas in de jaren tachtig een succes zou worden. Peter Opsvik werd in Nederland bekend met de populaire Tripp Trapp kinderstoel (1973). Een peuter lekker laten zitten en dat direct aan tafel, dat was het idee achter deze stoel. Later werd Opsviks Balans-serie geïntroduceerd. De eerste zitmeubels uit deze serie kwamen in 1979 op de markt. Ze waren revolutionair, omdat ze de gebruiker tot nieuwe zitposities dwongen.
Ambacht en industrie
Niet alleen de gewoonten van consumenten en de vormentaal van designers waren vanaf de jaren vijftig aan verandering onderhevig. Ook met materialen en technieken werd volop geëxperimenteerd. Eeuwenoude tradities in het meubelambacht hadden een schat aan kennis opgeleverd, maar de veranderde tijden stelden nieuwe eisen. De meubels moesten in serie geproduceerd kunnen worden en er waren nauwkeurige constructietekeningen nodig.
Noorse ontwerpers zochten naar wegen om ambacht en industrie met elkaar te verzoenen. Alf Sture leverde met stoel 1036 als een van de eersten een fraaie combinatie van traditioneel handwerk en industriële productie. Een andere stoel op dit kruispunt is Bambi (1950) van het ontwerpbureau Rastad & Relling. Bambi wordt gerekend tot de mooiste en meest artistieke stoelen die in Noorwegen zijn gemaakt.
De industrie vroeg rationele productiemethoden en een van de meest begaafde meubeltekenaars die daaraan voldeed, was Sven Ivar Dysthe (1931). Heel bekend werden zijn stoelen 1001 (1960) en Popcorn (1968). Dysthes meubels werden over de hele wereld verkocht.
Nieuwe materialen
Ook werd in deze jaren volop geëxperimenteerd met materialen. Hout had tot die tijd de meubelindustrie gedomineerd, maar nu verschenen ook meubels van kunststof en metaal, materialen die geschikt waren voor industriële serieproductie. Bendt Winge (1907-1983) ontwierp de kunststof stoel R-49. Omdat deze stoel stapelbaar was, werd hij een geliefd item in cafetaria’s. Deze en andere stoelen in de R-serie worden nog steeds gemaakt.
Bjørn Engø (1920-1981) was wat materiaalgebruik betreft een van de meest radicale Noorse ontwerpers. Hij begon al vroeg (in 1947) staal en aluminium te gebruiken. De stijl waarin hij werkte, werd in Noorwegen wel erg experimenteel gevonden.
Door de toename van de welvaart ontstond er ook belangstelling voor exclusieve materialen. De meubels in palissander en leer van Fredrik Kayser gaan door voor het beste in hun soort uit de jaren vijftig en zestig.
Ten slotte deed in deze periode ook gelamineerd hout zijn intrede. Hans Brattrud (1933) ontwierp in 1957 zijn Scandia stoelen van gelamineerd multiplex. In de toepassing van gelamineerd hout was Brattrud in Noorwegen een voorloper. Deze technieken deden al in de jaren dertig opgeld in Zweden en Finland, maar beleefden in Noorwegen pas in het midden van de jaren zestig hun doorbraak.
Kweekkamer
De grote kweekkamer van het Noorse meubeldesign was de Statens Håndverks- og Kunstindustriskole in Oslo, waar nagenoeg alle vooraanstaande Noorse ontwerpers hun opleiding genoten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was men zich hier gaan richten op het ontwerpen van lichte en functionele meubeltypen. Kayser bijvoorbeeld werd zeer beïnvloed door deze lijn. Hij werkte na zijn opleiding enige tijd bij het al eerder genoemde Rastad & Relling, opgericht in Oslo in 1944. Dit bureau nam tot de jaren zeventig evenzeer een centrale plaats in bij de ontwikkeling van het Noorse meubeldesign. Vele getalenteerde designers begonnen hun carrière hier.
Belangrijk waren de uitstekende contacten die Rastad & Relling had met de snel groeiende meubelindustrie in het westen van Noorwegen. Bijvoorbeeld met Gustav Bahus in Os (bij Bergen), die de eerder vermelde stoel Bambi en andere exclusieve meubels van Rastad & Relling in productie nam.
Ook andere fabrikanten speelden een belangrijke rol. Stryn, een plaatsje aan het Nordfjord, werd een centrum van de Noorse meubelindustrie. In 1939 werd hier Stryn Møbelindustrie opgericht en in 1946 Tonning Møbelfabrikk. De laatste produceerde vanaf begin jaren zeventig de meubels van Alf Sture, die al veel langer voor de fabriek tekende. In 2013 gingen de twee meubelfabrieken in Stryn samen als Tonning & Stryn.
Een ander toonaangevend bedrijf is LK Hjelle, opgericht in het begin van de jaren veertig nabij Ålesund aan de westkust. De fabriek werd aan de kust gebouwd vanwege de gunstige transportmogelijkheden. Tot de jaren tachtig werd veel geëxporteerd, ook naar Nederland. De fabriek bestaat nog steeds en verscheidene modellen maken al dertig jaar deel uit van de collectie.
Inspiratie uit Scandinavië en Japan
Voor Noorse ontwerpers was de traditionele meubelmakerij in eigen land een inspiratiebron, evenals het toenmalige moderne design uit Zweden en Denemarken. Torbjørn Afdal (1917-1999) bijvoorbeeld werd sterk beïnvloed door de Deense meubelkunst. Hij had een verfijnd gevoel voor vorm en materialen en ontwikkelde een architecturale stijl. Zo ontwierp hij de multifunctionele bank Krobo (1960) met verrassende gebruiksmogelijkheden. De bank is nog steeds in productie en het hedendaagse designersduo Anderssen & Voll ontwierp er accessoires bij.
Behalve de Scandinavische buurlanden deed ook Japan zijn invloed gelden. De warme, natuurlijke en eenvoudige esthetiek uit Japan vormde evenzeer een antwoord op het strakke en koude modernisme van voor de oorlog. De Japanse invloed is bijvoorbeeld terug te zien in de oorspronkelijke inrichting van Kaffefuglen (1963), een café in Oslo dat zich nu onder de naam Fuglen een groot promotor betoont van het Noors design uit het midden van de twintigste eeuw.
Norwegian Icons
Het iconische Noorse design van de jaren vijftig en zestig raakte later in vergetelheid. Net als elders in Europa was een tijd van overvloed aangebroken, zeker voor Noorwegen dat ook nog eens kon profiteren van zijn oliebronnen. De belangstelling voor het eigen design raakte op de achtergrond. Gebruiksvoorwerpen werden uit het buitenland geïmporteerd, waar ze in massaproductie werden gemaakt. Inmiddels zijn er voor het Noors design betere tijden aangebroken. De ‘Norwegian Icons’ uit het midden van de twintigste eeuw maken nu onderdeel uit van een campagne om Noors design op de (wereld)kaart te zetten. Net als de ontwerpers van toen, die beseften dat traditionele technieken betekenis hadden voor nieuw design, verloochent ook de huidige generatie designers zijn wortels dus niet.
Bronnen:
Norsk Biografisk Leksikon
Norsk Kunstnerleksikon
Katie Treggiden, The return of the icons, op www.norwegianarts.org.uk.
Katie Treggiden, Probably Danish, op www.norwegianarts.org.uk.
www.norwegianicons.com
www.fuglen.com