‘Mijlen en mijlen verwijderd van beschaving’: de eerste groepsreizen naar Noorwegen

Vanuit de haven van IJmuiden vertrok op 19 juli 1929 het schip Monte Cervantes voor een tocht langs de Noorse kust. Aan boord van dit luxe cruiseschip bevonden zich meer dan zeshonderd Nederlanders. Een van hen deed in een lokale krant verslag van deze reis. Dit en andere reisverslagen uit die tijd geven een onthullend inkijkje in de wijze waarop Nederlandse vakantiegangers, die voor het eerst in grote groepen naar Noorwegen gingen, het land ervoeren.

De eerste cruises

De Nederlandsche Reisvereeniging organiseerde in de jaren twintig haar eerste grote groepsreizen naar Noorwegen en bracht dit land daarmee binnen het bereik van grotere groepen in de samenleving. Een reis kostte tussen 115 en 201 gulden en wie dat betalen kon, kon zich, voorzien van alle gemakken op luxe boten, naar het Noorden laten varen. Noorwegen kon al rekenen op belangstellenden van koninklijke bloede. Het land was al decennia eerder een favoriet reisdoel van de Duitse keizer Wilhelm II. En ook de Nederlandse koningin Wilhelmina koesterde een voorliefde voor het indrukwekkende Noorse landschap. Haar eerste reis naar Noorwegen maakte ze in augustus 1921 en daarna zou ze het land nog vele malen bezoeken. Altijd gewapend met haar tekendoos, want ze vond er veel inspiratie voor haar tekeningen en schilderijen.

keizer wilhelm ii in noors landschap, foto toegeschreven aan Paul Güssfeldt, ca. 1889, Rijksmuseum_1

De Duitse keizer Wilhelm II in een Noors landschap, omstreeks 1889. (Rijksmuseum, foto toegeschreven aan Paul Güssfeldt)

In het voetspoor van de koninklijke reizigers zetten in de jaren twintig ook anderen koers naar het Hoge Noorden. In 1927 kreeg de Noorse stad Bergen drieduizend Nederlandse toeristen te verwerken. De winkels gingen er speciaal op zondagmiddag voor open. De stroom was voorlopig niet te stuiten. Meer dan zeshonderd Nederlanders scheepten samen met ruim duizend Duitsers in juli 1929 in op het luxe schip Monte Cervantes. Onder hen bevond zich reiziger P.J.W., wiens verslagen van deze reis in de Vlissingsche Courant werden afgedrukt.

De reis bracht de opvarenden eerst naar Bergen. Van daaruit ging het via Molde, Ålesund en Harstad (Lofoten) naar de Noordkaap. Zelfs Spitsbergen werd aangedaan en vervolgens keerde het schip via Hammerfest langs de Noorse westkust terug. Onderweg was er af en toe gelegenheid om van boord te gaan en kennis te maken met het Noorse landschap, de steden en de bevolking. P.J.W. beschrijft hoe bij aankomst in Bergen 40 tot 45 auto’s klaar staan om de gasten de bergen in te rijden en hoe op een later moment de toeristen zich in een colonne van bijna 200 boerenwagentjes met paardjes ervoor (stolkjære) naar het hoog in de bergen gelegen hotel Stalheim laten vervoeren. De Noren waren erop ingericht om gasten te ontvangen. Daarvan getuigen ook de vele gelegenheden om souvenirs te kopen. In de winkels in Bergen waren grote aantallen houten en zilveren Vikingscheepjes voorradig. En bij de Noordkaap stonden ‘Lappen’ die de toeristen snuisterijen verkochten.

Monte Cervantes, Bundearchiv, cc by sa 3.0 de

De Monte Cervantes was een voor die tijd modern schip. Klassen ontbraken aan boord, zodat iedereen kon gaan en staan waar hij wilde. Het schip was in 1928 in de vaart genomen en zou in 1930 voor de kust van Zuid-Amerika vergaan nadat het tegen een rots was gevaren.

Vervoering

De reizigers van toen vielen voor dezelfde elementen in het Noorse landschap die ook menige huidige toerist in vervoering brengen: de fjorden, de tienduizenden grote en kleine eilanden voor de kust, de steile rotswanden, de watervallen en de gletsjers en sneeuwvelden in de bergen. P.J.W. geniet van de autotocht in de omgeving van Bergen. Als “moderne Vikingen aan het stuur” weten de Noorse chauffeurs moeiteloos de hoge hellingen en scherpe bochten te nemen om dan weer met vliegende vaart de diepe valleien in te duiken. Eenzelfde bewondering valt overigens ook de kapitein ten deel die de Monte Cervantes behoedzaam langs de rotsige eilanden loodst. Het vervoer in het ruige landschap hield ook andere reizigers in Noorwegen bezig. Koningin Wilhelmina beschrijft hoe zij over een weg “die maar een bescheiden plaats was toegemeten” een autorit maakte naar de staafkerk in Borgund. “Bij de bochten vroegen wij ons soms af of onze auto niet knel zou raken!”

Stavkirke Borgund, 2008, foto Orse, cc-by-sa-2.0

De staafkerk in Borgund in 2008. (Foto Orse, CC-BY-SA-2.0)

Betuwe in de bergen

De akkertjes en weilanden tegenaan de berghellingen, die in Noorwegen overigens maar dun gezaaid zijn, doen P.J.W. aan de Alpen denken. De groene weiden met grazende koeien en boomgaarden langs het Geirangerfjord associeert hij zelfs met de Betuwe, “maar dan met een stoffage van bergen, watervallen en hoge rotsen”. In het Noorse landschap liggen de kleine huisjes vaak ver van elkaar verspreid, “alsof een kind den inhoud van zijn bouwdoos hier en daar had weggesmeten”. Koningin Wilhelmina is eveneens onder de indruk van het landschap. In een brief aan haar moeder schrijft ze: “Er is veel poëzie in het landschap, weinig koroliet, een blauw waas overdekt hemel en bergen. De onnoemelijke stille wateren der fjorden, bewaakt en in toom gehouden door reuzen van graniet zal ik licht niet vergeten.” Wilhelmina raakte tijdens bergwandelingen soms zo overweldigd door het natuurschoon dat ze de rest van het gezelschap vooruit liet gaan en zelf achterbleef om de omgeving in alle eenzaamheid in zich op te nemen.

foto auteur

“… een blauw waas overdekt hemel en bergen…” (Foto auteur, 2014)

Journalist en auteur J.B. Schuil, die in 1927 op het cruiseschip Monte Olivia naar Noorwegen reisde, beschrijft in het Haarlem’s Dagblad hoe hij met een groep wandelaars de Kjenndal gletsjer bereikte. “Het is het meest woeste berglandschap dat men zich denken kan. […] Torenhoog liggen de ijsmassa’s hier opgestapeld, in de meest grilligen vorm, gekarteld, getand, massief, als witte granietblokken met spleten en scheuren van opaal-blauwe kleur. O, die wonder-blauwe kleur van het gletscher ijs! Nooit zag ik ze zoo intens, zoo diep, zoo sprookjesachtig mooi […]”.

Kjenndalsbreen, foto Karalan, cc by 2.0

Kjenndalsbreen in 2008. (Foto Karalan, CC-BY-2.0)

Middernachtzon

Eenzelfde ontzagwekkende ervaring hadden de reizigers op de Monte Cervantes toen zij op 24 juli 1929 bij de Lofoten de middernachtzon aanschouwden. Van nacht kan men hier niet spreken, had P.J.W. al eens genoteerd, want het blijft maar steeds licht en helder. Tegen elf uur die avond was van de ondergaande zon nog steeds een goudrode streep zichtbaar achter een lage bergketen. Drie kwartier later steeg plotseling achter de bergen langzaam en statig de middernachtzon omhoog. De zon zette het lage deel van het uitspansel “in een ontzaggelijken vuurgloed die helle stralen uitzond naar omhoog, alsof duizenden brandende vuurgele fakkels het hemelgewelf wilden verlichten.” De passagiers keken een uur lang met ingehouden adem naar het tafereel. “Niemand sprak een woord, en een ieder was diep getroffen door die oneindige goudroode uitgestrektheid aan de kim, welke steeds maar grooter en grooter werd, en zich als een reusachtige groote waaier verspreidde aan het diepblauwe uitspansel.”

Onbedorven en gelukkig

Het landschap imponeerde, maar wat vonden de Nederlandse toeristen van de inwoners van dit land? Het Noorse volk is kalm en ingetogen, noteert P.J.W. De schaarse bewoners van de eilanden voor de kust zwaaien hen toe met hoeden, petten, vlaggetjes en zakdoeken. Ze ontlokken P.J.W. een mijmering over wie nu het gelukkigst is. Zijzelf op de grote oceaanstomer, die gewend zijn in weelde te leven, of de Noorse vissers en schaapherders die nagenoeg van de bewoonde wereld zijn afgesneden. “Hoe of de menschen daar kunnen blijven bestaan en leven is voor mij een raadsel, mijlen en mijlen verwijderd van beschaving en communicatie-middelen…”.

Brislingfiske_Jelsa_A.B. Wilse, 1912

Vissers bij Jelsa in 1912. (Norsk Folkemuseum, foto Anders Beer Wilse)

P.J.W. is ervan overtuigd dat de gezichten van de Noren nog trekken vertonen van de Vikingen, hun “oeroude voorvaderen, die woeste en moedige trotseerders der zeeën”. Geheel in de geest van zijn tijd, waarin veel belangstelling was voor de ‘volksaard’ van de bewoners van een land, geeft P.J.W. het karakter van de Noren weer. Ze zijn volgens hem ruw, onbeschaafd bijna, maar “met een hart in het lijf”. De Noren hebben een heldere blik en hij ontwaart in de blauwe ogen van met name kinderen een bovennatuurlijke glans. Daarin zou te zien zijn dat ze nog niet bedorven zijn door de moderne samenleving. Alles aan de Noren is waarheid, aldus onze verslaggever. Hun gelaatsuitdrukking, manieren en handbeweging zeggen alles: kortaf, maar recht en ferm.

Subliem landschap

De reizigers ervaren het natuurschoon als overweldigend en de Noren als eenvoudig van geest en oprecht van gemoed. De nieuwe generatie toeristen is daarmee erfgenaam van de onderzoekende Europeanen die vanaf de achttiende eeuw de wereld verkenden en in nieuwe kaders plaatsten. Het beeld van de Alpen was al gekanteld. De bergen waren niet langer afschrikwekkend, maar juist aantrekkelijk. Ook Noorwegen was om die reden een reisdoel op zich geworden. In de citaten uit de reisverslagen herkennen we romantische principes van onpeilbaarheid, onregelmatigheid, verrassing en spanning en de angst die dit alles tegelijkertijd oproept. P.J.W. noemt Noorwegen “zeer zeker” romantisch en vindt het dan ook niet verwonderlijk dat Noorse dichters er hun sagen dichtten, dat Grieg er zijn Noorse composities schreef en dat de mystieke literatuur van Ibsen er het levenslicht zag.

Molde, foto Karsten Köhler 2, 2008, CC-BY-ND-2.0

De kust bij Molde in 2008. (Foto Karsten Köhler, CC-BY-ND-2.0)

Voor sommigen, onder wie koningin Wilhelmina, had het sublieme landschap een religieuze dimensie. Alle elementen in het Noorse landschap vertellen volgens haar “het verhaal van een machtige schepping, waarbij de mens zich zo nietig gaat voelen en stil wordt. […] Hoe dicht nadert de mens zijn Schepper in die omgeving.” P.J.W. en zijn medepassagiers ervaren bij de middernachtzon iets soortgelijks. Hij beschrijft hoe ze na het fenomeen een uur lang te hebben gadegeslagen stil naar hun hutten gaan, alsof ze een kathedraal verlaten waar ze door een hogere macht herinnerd zijn aan de nietigheid van de mens. Juist in een tijd waarin men door techniek en wetenschap de wereld steeds meer leek te begrijpen, ging er van dergelijke ervaringen in de natuur een grote aantrekkingskracht uit. Terwijl het dagelijks leven gelijkvormiger werd, was er ook een verlangen naar een leven dat betekenis kreeg door een diepere ervaring. P.J.W. spiegelt zichzelf en zijn passagiers aan de eenvoudige vissers die vanaf de eilanden naar hen zwaaien. Hij ziet hen als “eenvoudigen van geest, die door hun allersoberste levenswijze zich hebben aangepast en verzoend met het lot dat hun voor jaren en jaren is beschoren” en meent dat zij zich een stuk gelukkiger zullen voelen dan een deel van zijn reisgenoten, die zich verveeld bewegen in hun wereld van weelde.

Met zijn ongerepte natuur en bewoners leek Noorwegen zo’n honderd jaar geleden de ultieme romantische reisbestemming. Was er dan helemaal niets mis met het land? Eén minpuntje noteerde P.J.W. nog wel. In de havensteden stonk het vreselijk. Met een aflandige wind verspreidden de stokvispakhuizen en traankokerijen hier een uiterst onaangename visgeur. Landschap en bewoners mochten dan zo hun aanlokkelijkheden hebben, het parfum was in Noorwegen niet uitgevonden.

Bronnen:
Koninklijke kunstenaars; Wilhelmina, schilderen en tekenen, op website www.hethuisvanoranje.nl.
J.B. Schuil, Met de reisvereeniging naar Noorwegen, in: Haarlem’s Dagblad 17-8-1927 (geraadpleegd via Krantenviewer Noord-Hollands Archief).
Joachim von der Thüsen, Het verlangen naar huivering; over het sublieme, het wrede en het unheimliche, Amsterdam 1997.
P.J.W., Reisbrieven van een oud-Vlissinger I-VIII, in: Vlissingsche Courant 27-7-1929, 29-7-1929, 1-8-1929, 6-8-1929, 7-8-1929, 9-8-1929, 10-8-1929, 12-8-1929 (geraadpleegd via Krantenbank Zeeland, ZB| Planbureau en Bibliotheek van Zeeland).
Wilhelmina prinses der Nederlanden, Eenzaam maar niet alleen, Amsterdam 1959.