Amsterdam staat op Noorwegen

‘Amsterdam staaer paa Norge,’ schreef de Deense geleerde Holger Jacobæus in de tweede helft van de 17de eeuw. Tijdens zijn studie in Leiden was hem kennelijk ter ore gekomen hoe in Amsterdam een grote stadsuitbreiding werd gerealiseerd. Aan de grachten werden imposante patriciërshuizen gebouwd. Houten palen uit Noorwegen dienden als fundering. Amsterdam is net een onderaards bos, werd er ook wel gezegd.

Gjermundshavn in Hardanger. Schilderij in romantische stijl door de Noorse landschapsschilder Hans Gude, 1850.

Gjermundshavn in Hardanger. Schilderij in romantische stijl door de Noorse landschapsschilder Hans Gude, 1850.

Voor de vele bouwactiviteiten in de Republiek was vanaf het eind van de 16de eeuw veel hout nodig en Noorwegen werd dé houtleverancier. Het Noorse hout werd in ons land gebruikt bij de bouw van schepen, huizen en boerderijen. Aanvankelijk kwam het hout uit het westen en zuiden van Noorwegen. Dit bleef daar niet zonder gevolgen voor het ecosysteem. Het gebied raakte ontbost en de handel verschoof in de loop van de 17de eeuw naar het dichtbeboste oosten van het land. Vanuit het zuiden en westen bleef hout van kleinere afmetingen geëxporteerd worden. Het moest steeds dieper vanuit het binnenland over rivieren worden aangevoerd.

Houtadel

De Nederlandse kooplieden deden tot begin 17de eeuw rechtstreeks handel met boeren en houtproducenten. Daaronder ook vertegenwoordigers van de zogeheten ‘Plankeadelen’ (houtadel). Dit waren rijke houthandelaren in Agder, Telemark en het gebied ten oosten daarvan. Zij onderhielden contacten met buitenlandse handelaren en bezaten lokaal veel macht.

Houttransport. Illustratie door Johan Fredrik Eckersberg voor het boek Norske Folkelivsbilleder door Adolph Tidemand, 1858. (Nasjonalbiblioteket, Oslo)

Houttransport. Illustratie door Johan Fredrik Eckersberg voor het boek Norske Folkelivsbilleder door Adolph Tidemand, 1858. (Nasjonalbiblioteket, Oslo)

Noorse delen

Het hout onderging ter plekke al een ruwe bewerking. Er werden balken, planken en masten van gezaagd. Ook werden er duigen gemaakt. Langs de kust verrezen houtzaagmolens en het verhaal gaat dat Nederlanders deze noviteit daar introduceerden.

Als ‘Noorse delen’ bereikte het eiken-, grenen- en vurenhout Amsterdam. Daar werd het geveild. Soms was de benaming specifieker en kon uit de naam van het hout worden afgeleid in welke haven het geladen was. Kopers wisten uit welke havens de beste kwaliteit kwam. Hout uit Kopervik stond bekend als het beste hout, omdat het een extra fijne en vaste draad had.

Uit de bewaard gebleven notities van Adriaan Bommenee, die van 1713 tot 1747 stadstimmerman van het Zeeuwse Veere was, kunnen we opmaken welke houtsoorten op de markt waren. Hij noemt onder meer Koperwijkse, Christiaanse, Drontonse en Stavangense delen: geladen in respectievelijk Kopervik aan de zuidwestkust, Christiania (het latere Oslo), Trondheim en Stavanger.

Ook de lijm voor het hout kwam uit Noorwegen. Bommenee schreef dat de lijm daar werd gemaakt van ‘zweymbalgen’ (zwemblazen) van kabeljauw en leng (een vissoort), die een collageen bevatten, of van ‘Noor(t)se lompen’. De laatste lijmsoort hield men voor de beste. Ook met stokvisvellen of gekookte droge vis kon in noodgevallen worden gelijmd.

Monopolie

Rond het midden van de 17de eeuw ontstonden problemen in de houthandel. Christiaan IV, koning van Denemarken en Noorwegen, wilde het beste hout voor zijn eigen vloot bestemmen en trachtte de Noorse houthandel te monopoliseren. Bovendien wilde hij de positie van de stedelijke burgerij in Noorwegen versterken ten opzichte van die van de boeren en landadel. Daarom verleende de koning in 1662 aan de stedelijke burgerij het privilege van de houthandel. Dat maakte een einde aan het recht van vrije handel dat de Nederlanders hier al sinds 1450 hadden.

Tot een confrontatie kwam het in de jaren tachtig, toen de onderhandelingen over een nieuw handelsverdrag tussen Denemarken en de Nederlandse Republiek mislukten. De Deense koning verhoogde de tollen in Noorwegen. De Republiek reageerde met een handelsboycot. De import van Noors hout was met ingang van 28 maart 1687 verboden. Hoewel na meer dan een jaar onderhandelen in juli 1688 een nieuw handelsverdrag tot stand kwam en de boycot werd opgeheven, zou de Noorse houtaanvoer nooit meer de omvang bereiken van daarvoor. Andere productiegebieden, zoals Zweden, waren door de lagere tolgelden interessanter voor Nederland geworden. Wel verliet veel hout nog illegaal de Noorse havens. Maar de neergang was onafwendbaar. Omstreeks 1750 bedroeg de houtimport uit Noorwegen minder dan een derde van wat een eeuw eerder werd aangevoerd.

Bronnen:
Historisch hout in Amsterdamse monumenten, Publicatiereeks Amsterdamse Monumenten 3, uitgave Gemeente Amsterdam 2012.
C. Lesger, Lange-termijn processen en de betekenis van politieke factoren in de Nederlandse houthandel ten tijde van de Republiek, in: Economisch- en sociaal-historisch jaarboek 55, Amsterdam 1992, blz. 105-142.
Sølvi Sogner, Norwegian-Dutch migrant relations in the seventeenth century, in: Louis Sicking e.a. (red.), Dutch light in the ‘Norwegian night’, maritime relations and migration across the North Sea in early modern times, Hilversum 2004, blz. 43-56.
Het ‘testament’ van Adriaan Bommenee, praktijkervaringen van een Veerse bouw- en waterbouwkundige uit de 18e eeuw, Middelburg 1988.

Plaats een reactie